Op weg naar een goede wet: Inspectieraad wijst in brief op vier belangrijke punten

In zijn meest recente brief aan de minister van Binnenlandse Zaken benoemt de Inspectieraad op 12 mei vier aandachtspunten voor het lopende wetstraject naar de Wet op de rijksinspecties. Punten die in de ogen van de Inspectieraad essentieel zijn voor een wet die garandeert dat toezicht zich op publieke waarden kan richten. En voor een wet die echt bijdraagt aan de versterking van de democratische rechtsorde en het herstel van vertrouwen in de overheid, zoals aangegeven in het Coalitieakkoord. 

Veel bijval

Een jaar geleden zette de Inspectieraad in een brief al uiteen wat er volgens hem in de Wet zou moeten komen te staan. De parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen (PEAG) beveelt in hoofdstuk vijf van haar rapport aan om deze adviezen over te nemen in de wet. De Tweede Kamer heeft de aanbevelingen van de enquêtecommissie per motie overgenomen. Het kabinet vermeldt in zijn reactie op het enquêterapport de adviezen van de Inspectieraad ‘mee te nemen’ bij het opstellen van een Wet op de rijksinspecties.

Het eerste moment dat de wet in wording in de Tweede Kamer aan de orde komt is op 12 juni tijdens een Notaoverleg over de initiatiefnota van Pieter Omtzigt “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties.” In aanloop naar dit notaoverleg wil de Inspectieraad de wetgever (kabinet en parlement) vier aandachtspunten meegeven die, naast de eerder gegeven adviezen, belangrijk zijn voor het wetstraject.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Het eerste punt is om vast te stellen dat het staatsrechtelijke uitgangspunt van ministeriële verantwoordelijkheid en onafhankelijk inspectietoezicht prima samengaan. “We moeten voorkomen dat er een schijntegenstelling wordt gecreëerd tussen het uitgangspunt van ministeriële verantwoordelijkheid en de behoefte aan onafhankelijk inspectietoezicht. De ministeriële verantwoordelijkheid als staatsrechtelijk uitgangspunt staat immers niet ter discussie, maar het is aan de wetgever (regering en parlement) om de reikwijdte daarvan vast stellen door de bevoegdheden van de minister af te bakenen. Dit omwille van de gewenste onpartijdige uitoefening van het inspectietoezicht.”

Onderscheid tussen inspecties is ongewenst

Als tweede punt geeft de Inspectieraad aan dat het ongewenst is om in de wet onderscheid te maken tussen rijksinspecties, want voor alle inspecties geldt de noodzaak voor onafhankelijkheidswaarbogen voor onpartijdig toezicht. “Het maakt wat dat betreft geen verschil of inspecties zich primair richten op bedrijven, instellingen, burgers en/of onderdelen van de overheid zelf. Een onderscheid tussen intern i.c. op de overheid zelf georiënteerd toezicht en extern toezicht is in de praktijk niet categorisch en bovendien niet relevant voor de noodzaak om oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen. Bovendien maakt een dergelijk onderscheid een wettelijke regeling onnodig complex.”

Werkprogramma

Het derde punt betreft het belang van het eigenstandig kunnen opstellen en vaststellen van het werkprogramma door rijksinspecties, zonder oneigenlijke beïnvloeding. Dit is naar de mening van de Inspectieraad “een cruciaal aspect van de benodigde onafhankelijkheid: in de Kamerbehandeling van de oprichting van de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD) is hierover uitgebreid gesproken… De betreffende bepalingen uit de regeling IBTD zouden in de Wet op de rijksinspecties opgenomen moeten worden en gelden voor alle rijksinspecties.”

Kaderwet

Als vierde en laatste punt wijst de Inspectieraad op het – ook door het kabinet - beoogde kaderwet-karakter van de wet. “We constateren dat in uw kabinetsreactie meerdere malen de nadruk wordt gelegd op de verschillen tussen inspecties en openingen worden geboden om in de praktijk af te wijken van de wettelijke regeling… De kaderwet in wording loopt daarmee het risico te verworden tot niet meer dan een facultatieve standaardregeling. De onafhankelijkheidsbepalingen in de Wet op de rijksinspecties hebben en moeten algemene geldigheid krijgen voor alle rijksinspecties.”

De minister van BZK heeft deze brief op 2 juni doorgeleid naar de Tweede Kamer, zodat deze desgewenst kan worden betrokken bij het notaoverleg van 12 juni a.s. tussen de minister van BZK en de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken over de wet op de rijksinspecties. (link naar die brief

Foto van de Hofvijver en het Binnenhof